woensdag 31 december 2014

Precies wat ik net niet bedoel


In taal heb je het verschijnsel van de 'valse vrienden'. Dat zijn woorden die in hun vorm op een woord uit een andere taal lijken, maar niet dezelfde betekenis hebben. Zo heb je in het Duits het woord Meer, dat in het Nederlands zee betekent, terwijl men in het Duits een meer een See noemt. Heel verwarrend allemaal.

Iets soortgelijks doet zich voor bij het Nederlands zoals dat in Vlaanderen wordt gesproken en het Nederlands 'van boven de Moerdijk'. (Voor Vlamingen begint het echte Nederland pas daar. Voor Nederlanders van boven de Moerdijk trouwens ook.)
Een enkel voorbeeldje: vanmiddag bij de Carrefour gaf de altijd goedgezinde jongedame achter de kassa mij m'n wisselgeld onder het uitspreken van de woorden "Alsjeblieft, en twee centjes weer." Die 'centjes' zijn natuurlijk ook typisch Vlaams, maar het gaat nu even om dat weer. In Nederland krijg je louter geld terug (als je geluk hebt).
Weer
, terug, juist, net, precies, dat zijn heel verraderlijke woordjes, valse vriendjes waarvan de betekenis onder Bergen op Zoom net (juist!) een beetje anders is dan erboven.

Weet u bijvoorbeeld wat Kabouter Wesley bedoelt als hij zegt: "Oeioei, ik heb precies mijn hoed vergeten?" Dan komt u vast uit Vlaanderen. Precies kan daar namelijk ook exact betekenen, net zoals in Nederland, maar in het voorbeeld van Kabouter Wesley moet precies vertaald worden als het lijkt wel alsof, ik geloof dat. Dus: "Oeioei, ik geloof dat ik mijn hoed ben vergeten!" Tja, dat klinkt natuurlijk bij lange na niet zo grappig. Maar liefst drie leerzame voorbeelden van dit precies-gebruik zijn te beluisteren in de reisbureau-aflevering van Kabouter Wesley (vanaf 1:15).

Overigens zeggen Vlamingen ook vaak just (uitgesproken op z'n Frans: zjuust) als ze precies bedoelen: dat is just hetzelfde. Of net: "Die praat echt net hetzelfde als Natalia." Maar opgelet: just kan ook gewoon juist betekenen in de zin van 'correct, kloppend': t 's nie just (het klopt niet). Nie simpel, se. En dan hebben we het nog niet eens gehad over terug, wat hier in de spreektaal heel vaak wordt gebruikt in plaats van weer of opnieuw: hij is terug begonnen. 

Wat als ik nu eens twee keer iets kom terugbrengen bij de Carrefour? Zou het meisje achter de kassa dan tegen haar collega zeggen: "Daar is die Hollander terug. Die wilt precies dat ik hem terug zijn geld weergeef."?





dinsdag 9 december 2014

Vrij bizar

Nu de goedheiligman met zijn clowns- en stroopwafelpieten het land heeft verlaten, wordt het stilaan tijd om de eindejaarslijstjes op te maken. Het Instituut voor Nederlandse Lexicologie riep middels de slogan 'Weg met dat woord' alle Nederlanders en Vlamingen op om woorden te nomineren die zij nooit meer willen horen in 2015. De lijst met de tien meest ingezonden woorden is inmiddels bekend.
Een teleurstelling: het door mij genomineerde (en onlangs in deze blog gehekelde) 'passie' heeft het niet geschopt tot de shortlist. De wel genomineerde woorden vind ik bij lange na niet ergerniswekkend genoeg. Stadsverwarming, duurzaam, leuk ... Daar gaat je bloed toch niet van koken? Van Vlaamse zijde komt 'dagdagelijks', een joekel van een germanisme ('tagtäglich'), dat op raadselachtige wijze het Zuid-Nederlands is binnengedrongen, waar het sinds jaar en dag de woede van taalverzorgers opwekt. Ik vind het eigenlijk wel een mooi woord, net als de in Vlaanderen zeer gangbare germanismen 'grootstad' en 'kortverhaal'.

Uit arren moede heb ik op 'zeg maar' gestemd, wat geen woord is, maar wel een ergerlijke stoplap, veel gebezigd door hockeymeisjes uit welgestelde families, die met een Gooise r praten en bij het studentencorps (spreek uit: 'koor') zitten. Ik generaliseer natuurlijk, of in de taal van voornoemde groep: ik ga 'soojt van kojt door de bocht'.
Ik hoorde laatst een interview op nota bene de Belgische radio met een typische vertegenwoordigster van deze zeer Hollandse taalenclave. Wat me vooral opviel was haar gebruik van wat ik 'afzwakkende bijvoeglijke naamwoorden' noem. Zij zei bijvoorbeeld niet 'schokkend', maar 'vrij schokkend'. Gedrag was niet niet bizar, maar 'een beetje bizar'. Anderzijds schuwde ze het hyperbolische niet. Iemand was 'hartstikke dyslectisch' en weer iemand anders 'waanzinnig psychotisch'. Ook wonderlijk was de combinatie van onschuldige Joop-ter-Heul-achtige krachttermen als 'jeetje' naast straffere Engelse profanismen als 'holy fuck'.
Zou een taalkundige al onderzoek hebben gedaan naar dit sociolect? Er zijn al studies verschenen over minder voor de hand liggende onderwerpen. Zo is er begin dit jaar iemand gepromoveerd op de functie van het woordje 'eh'. Vrij bizar ...

maandag 24 november 2014

Taalfouten bestaan niet


Ik schrok me laatst een ongeluk toen ik De Standaard opensloeg. 'Taalfouten bestaan niet' stond daar in juichende kopletters op pagina 3. Wat zouden we nu krijgen? Moest ik mij gaan omscholen tot pensioenadviseur? Of beter, tot verwerker van oud papier? Want als dit nieuws klopte, konden alle schoolboeken Nederlands linea recta de oudpapiercontainer in.

Met bevend gemoed begon ik aan het artikel.
Het was nota bene een landgenoot van mij, de Nederlandse taalkundige Jan Stroop, die de doodsklokken luidde voor de taalfout. "Iemand die zijn moedertaal spreekt, kan geen fouten maken", stelt deze taalvorser onverschrokken. Zijn of haar taaluitingen zijn per definitie grammaticaal correct, want een moedertaalspreker kan geen ongrammaticale zinnen maken. Zijn taalgevoel verbiedt het hem. Ergo: er bestaan geen taalfouten.
Bam. Alle schoolmeesters, taalcorrectors, schrijvers van taalhandboeken en andere zeurkousen in één klap schaakmat. Ik moest even bekomen voor ik verder kon lezen. Moesten we dan potverdikke alles zomaar goedkeuren? Was er überhaupt nog iets fout volgens Jan Stroop? Jawel: "Zinsconstructies die niemand zegt en niemand kan zeggen. Ik heb nog nooit iemand horen zeggen: ik hoef veel melk in mijn koffie, of hij heeft gekocht een nieuwe tv."
Teleurstellend antwoord. Want wat door niemand gezegd kan worden, kan ook door niemand fout worden gerekend. En als er niets meer te verbeteren valt, is er geen werk meer voor beroeps-taalverbeteraars.

Al die lelijke taaleendjes die we kinderen afpakken zodra ze in de schoolbanken plaatsnemen, zoals 'hun hebben' en 'groter als', dat zijn helemaal geen taalfouten, legt Stroop geduldig uit. Het is grammaticaal correct, oergezond Nederlands.
En toch: ik vraag me ernstig af of Jan Stroop het zou toejuichen als aan zijn kinderen (even aangenomen dat hij die heeft) werd onderwezen dat 'hun hebben' even correct is als 'zij hebben'. Of 'hunnie hebben', want dat hoor je toch ook regelmatig. In een boekhandel waar ik lang geleden werkte, hoorde ik eens een klant zeggen: "Hunnie hebben een boek van zijn."
Toch schuift Stroop zonder verblikken of verblozen het begrip 'taalfout' de prullenmand in  Met het in Vlaanderen verguisde gallicisme 'zich verwachten aan' is ook al niets mis volgens Stroop. Het werd zelfs aan het eind van de negentiende eeuw al door Nederlandse schrijvers gebruikt, merkt hij op.
Toen ik dat las, moest ik meteen denken aan die beroemde versregel van de laatnegentiende-eeuwse dichter J.H. Leopold: 'Om mijn oud woonhuis peppels staan'.
Diens taalgevoel heeft hem niet kunnen behoeden voor het opschrijven van deze duidelijk ongrammaticale zin. Maar goed, dit kun je nog aan de dichterlijke vrijheid toeschrijven. Dat excuus geldt niet voor de opsteller van deze zin:
"Zo kunnen tevens verbanden worden gelegd door ons tussen verschillende talige en stijlmiddelen en narrativiteit en persuasieve kracht als zijnde gedefinieerd door eerder aangegeven onderzoekers zoals in de onderzoeks- en deelvragen blijkt."

Nee, ik verzin dit niet zelf; deze zin is ontsproten aan het onfeilbare taalgevoel van een echte Nederlandse moedertaalgebruiker.
Niks meer aan doen dus.

maandag 3 november 2014

Een heitje voor een taalkarweitje




Mijn vader schreef ooit een boze brief naar het NRC Handelsblad omdat een van hun reporters 'de misdaad teelt wierig' had geschreven, in plaats van 'de misdaad tiert welig'. Hij was zelf ooit corrector geweest bij deze kwaliteitscourant en constateerde dat het met de spel- en stelfouten de 'spuitgaten uitliep' (sarcastisch refererend aan een fout die eerder in de krant had gestaan). Mijn ouders konden zich allebei enorm druk maken over taalfouten, en als kind maakte die talige gestrengheid op mij een diepe indruk. Wanneer iemand op de televisie 'respectievelijke' zei, terwijl het 'respectieve' moest zijn, werd daarover geruime tijd verontwaardigd gesproken. Gelachen om taalfouten werd er ook. Bijvoorbeeld om die tante die haar hele leven lang dacht dat je ophaalbrug uitsprak als 'ofaalbrug'. Of om de buren, die alles 'faksinerend' vonden.

Wat ik thuis niet leerde, was dat je jezelf niet geliefd maakt door anderen op hun taalfouten te wijzen. Daardoor kon het gebeuren dat ik als negenjarige door de moeder van een vriendje uit huis werd gezet, omdat ze niet kon verdragen dat ik haar voortdurend verbeterde, schoolfrik die ik (toen al) was. Ik vond dat erg ondankbaar: ik werd namelijk ook ingeschakeld om brieven van de gemeente en rekeningen van nutsbedrijven aan haar voor te lezen, want ze was praktisch analfabeet.

Jaren later – ik kwam allang niet meer bij mijn jeugdvriend over de vloer – stond die moeder ineens voor onze deur, met een stapel dichtbundels die ze uit de bibliotheek had gehaald. Ze drukte me die schielijk in mijn handen, alsof het om pornografische geschriften ging, en smeekte me letterlijk om de verplichte gedicht-analyse voor haar zoon te maken, die in dezelfde eindexamenklas zat als ik, want 'Dickie ken dat gewoon niet.' Nu had ik al moeite genoeg met mijn eigen poëzie-ontleding, dus bedankte ik feestelijk voor deze ondankbare opdracht. Maar Dickies moeder liet zich gewoonweg niet afschepen. Ze gooide mijn honorarium, een biljet van vijfentwintig gulden, op de mat en ging ervandoor onder het herhaaldelijk uitroepen van 'Bedankt!' 

Enfin, ik zette mij aan een slordige diepteanalyse van Luceberts 'Alles van waarde is weerloos' en wist een zesje voor Dickie binnen te slepen (zelf haalde ik geloof ik ook maar een een zeven min met Slauerhoff). Naderhand kwam hij zich bij mij beklagen over dit magere resultaat, want zijn moeder had voor vijfentwintig gulden toch wel iets meer verwacht. Bovendien had onze leraar Nederlands de ghostwriting doorzien, ondanks mijn pogingen er een authentiek Dickieaanse toets aan te geven met wat opzettelijke taalfoutjes zoals 'langer als' in plaats van 'langer dan'. Gelukkig had dit voor zijn cijfer geen gevolgen, want bewijzen kon die leraar natuurlijk niks. Naar ik hoop slaat Dickie zich ook zonder poëticaal inzicht door het leven. Soortgelijke opdrachten neem ik begrijpelijkerwijs niet meer aan.

maandag 20 oktober 2014

Kroniek van een ondraaglijk cliché

Ik houd al heel lang een lijstje bij van bbb's: bruikbare bekende boektitels. Dat zijn titels van vermaarde literaire meesterwerken waarop te pas (en vaak te onpas) wordt gealludeerd. Meestal door journalisten die intellectueel uit de hoek willen komen of uitgevers die om een pakkende boektitel verlegen zitten en te lui zijn om er zelf een te bedenken.

De grote magisch-realistische auteur Gabriel Garcia Márquez geniet de twijfelachtige eer om deze lijst met maar liefst twee titels aan te voeren. Vanochtend was het weer raak: 'Kroniek van een aangekondigd ontslag', kopte de Standaard boven een artikel over de geplaagde voetbaltrainer van Standard Luik.

Dit puike procedé kun je nog makkelijker toepassen op dat andere beroemde boek van Márquez 'Liefde in tijden van cholera'. Vervang het laatste woord door om het even wat (kanker, eenzaamheid, oorlog, Facebook) en voilà: je hebt een naam voor je boek of televisieprogramma die klinkt als een klok. Wel een klok waarvan het geluid inmiddels genoegzaam bekend is.

Een eervolle derde plaats in het lijstje is er voor 'De ondraaglijke lichtheid van het bestaan' van Milan Kundera, een titel die zijn populariteit dankt aan de mogelijkheid om er alles wat dom, lichtzinnig en oppervlakkig is mee te hekelen, van milieurapportages tot de nieuwste film van Woody Allen. Onlangs stuitte ik op een wel heel kras voorbeeld: 'De ondraaglijk lichtheid van Maggie de Block' (noot voor de Nederlandse lezer: Maggie is een nogal zwaarwichtige Vlaamse minister).

Tussen al die ondraaglijke herhaling van literaire verwijzingen duikt ook wel eens een pareltje op. In een oud nummer van de Donald Duck kwam ik een keer een verhaal tegen over de boekenverzameling van Goofy, die onder meer de 'De Ontdekking van de Zemel' bevatte, van ene Harry Muesli.






vrijdag 17 oktober 2014

Spreken met fluwelen tong



Het zal ergens in de jaren negentig zijn geweest, dat ik een briefje van een vriendin kreeg waarin mij werd gevraagd om op Koninginnedag een ballengooitent te helpen 'bemensen'. Een vreemde woordkeuze vond ik, temeer daar de bemensing louter uit mannen bestond. 

Pas later begreep ik dat dit een poging tot sekseneutrale taal was, dankzij een prangend college van Agnes Verbiest over 'gendergevoelig taalgebruik'. Daar leerde ik dat taal onderhuids, onopgemerkt, een voertuig kan zijn van kwalijke, seksistische gedachten. En omdat het nu eenmaal eenvoudiger is om de taal te veranderen dan de wereld (zo lijkt het althans), dienden wij ons te verdiepen in het 'gendergevoelig formuleren', om zo een proces van bewustwording op gang te brengen. Deze zienswijze werd niet door alle studenten gedeeld, en woorden als 'moralisme' en 'indoctrinatie' waren niet van de lucht. Ook buiten de collegezalen stuit(t)en Agnes' ideeën op veel woede en hoon en weinig gendergevoeligheid. 

Toch vind ik Agnes' streven oprechter dan dat van de taalverbeteraars die met eufemistisch, bedekkend taalgebruik mens- en wereldbeeld proberen bij te sturen. 'Hij spreekt met fluwelen tong' zegt men in China van iemand die anderen naar de mond praat. En dat is in taalkundige zin wat iemand doet die potsierlijke taal bezigt als 'Turkse mensen' en 'interieurverzorgster'. Hij schotelt ons bovendien een valse werkelijkheid voor waarin niets negatief, onaangenaam of minder gewenst is, althans niet als zodanig ervaren en beoordeeld mag worden. Minpunten worden aldus 'verbeterpunten', mensen met een handicap zijn 'andersvalide' en wie eenzaam thuis zit 'brengt de avonden met zichzelf door' (werkelijk gehoord). Maar wat schiet iemand zonder diploma ermee op als we hem (of haar, excusez-moi) een 'persoon met een afstand tot de arbeidsmarkt' noemen? De banen zullen hem evenmin toevloeien als toen hij/zij nog een 'onplaatsbare werkeloze' was. 

Hiermee pleit ik niet voor beledigende of kleinerende benamingen voor mensen met een kleurtje, vlekje of een deukje ('met een hoek af' wordt dat hier genoemd). Maar vroeg of laat heten bange politieagenten ineens 'andersdapperen', net zoals in het kinderhoorspel 'Het meisje met de gouden glimlach'. En dat was toch als grapje bedoeld.

woensdag 8 oktober 2014

De inflatie van passie




Het was u waarschijnlijk al opgevallen. Niemand slaat tegenwoordig nog gewoon tegen een golfbal, bakt een taart of speelt op een dwarsfluit. Nee, hij of zij heeft 'een passie'. Tot een jaar of tien geleden gebruikten we dit woord vrijwel alleen in de context van de erotiek en het paasgebeuren. Sindsdien is 'passie' begonnen aan een lange mars door de Nederlandse taal (met in haar kielzog het al even pretentieuze woord 'beleving').

Heb je geen bijzondere interesses? Zak je 's avonds het liefst voor de buis neer? Welnee, jij hebt gewoon je passie nog niet gevonden! Maar wee degene die niet vindt ...  De ingezonden-brievenrubrieken van  Psychologie en de Viva puilen uit van de vertwijfelde passie-zoekers. Coachingbureaus met als enige passie het ledigen van uw bankrekening, spinnen hier uiteraard gouden garen bij, door cursussen aan te bieden als 'In zes stappen dichter bij jouw passie' of 'Volg het kruimelpad naar je passie.'

Kortom, het ooit zo flamboyante 'passie' is een strik geworden die je rond alles kan doen wat je aan de man wil brengen. In personeelsadvertenties is de zinsnede 'jij hebt passie voor' of 'je bent gepassioneerd door' (gaande van ongediertebestrijding, tot programmeren of het brandweerveld, ...) inmiddels al net zo afgezaagd als 'jij denkt out of the box', 'je bent een spin in het web', 'we zoeken een schaap met vijf poten' en ga zo maar door.

De voetbaljournalistiek, hofleverancier van clichématig en bombastisch taalgebruik, citeert wekelijks voetbaltrainers die 'passie, inzet, strijd en beleving' op het veld hebben gezien, of juist node hebben gemist. Gewoon die bal in het net trappen is niet voldoende meer. Met passie, snotverdomme! Geen wonder dat er tegenwoordig na elk doelpunt 'een enorme ontlading' volgt, om eens een ander modern (en nogal onsmakelijk) sportcliché op te vissen.

Inmiddels is een heuse tegenbeweging op gang gekomen, die het uitgeklede modewoord passie en de hele cultus daarrond den duvel aandoet. Voorlopig hoogtepunt: een artikel in Intermediair met de heldere titel 'F*ck de passie!'